En Plein Air, de kunstenaar in de vrije natuur
De lente is officieel begonnen en hoewel het nog wat fris is, komt de tijd er weer aan om naar buiten te gaan. Ook kunstenaars laten en lieten zich graag inspireren door de vrije natuur, bijvoorbeeld de impressionisten.
Bij het denken aan een impressionistische schilder, zoals de pionier van deze beweging Claude Monet, ziet u waarschijnlijk een idyllisch beeld voor u van een kunstenaar met een strooien hoed, schilderend in de zon, omringd door een prachtig landschap. Een beeld dat door de kunstenaars zelf ook zeker in stand werd gehouden. Geïntrigeerd door het vangen van het zonlicht op het schildersdoek, trokken zij in de tweede helft van de negentiende eeuw massaal de vrije natuur in op zoek naar de perfecte impressie. Dit enthousiasme werd extra aangewakkerd door enkele nieuwe ontdekkingen, waarvan de introductie van de verftube in de jaren veertig door John Goffe Rand ongetwijfeld de belangrijkste was. Zijn knijpbare tube in zink maakte het voor de kunstenaars mogelijk te werken in de buitenlucht zonder dat hun verf zou uitdrogen. Deze verf had als extra voordeel dat de kleurintensiteit veelal sterker was dan bij de verf die de kunstenaars voorheen zelf in hun atelier bereidden.
Claude Monet, De lunch, 1873-74, Musée d’Orsay, Parijs
Met hun schilderskist op de rug en doeken en veldezel onder de arm, trokken de kunstenaars de vrije natuur in. Daar kwamen zij erachter dat de nieuwe manier van werken in de open lucht ook nieuwe technieken en materialen vereisten. Omdat zij niet langer zeer gedetailleerd werkten naar de werkelijkheid maar liever de spontaniteit van de eerste indruk toonden, werd hun schildertoets vluchtiger. Waar in de traditionele gedetailleerde schilderkunst vooral gebruikt werd gemaakt van penselen, gemaakt van zachte haarsoorten (bijvoorbeeld dassenhaar of marterhaar), vereiste de meer robuuste impressionistische toets een steviger kwast gemaakt van stugger varkenshaar.
Ook de kleding van de kunstenaars vereiste de nodige aanpassing. Het traditionele witte tenue weerkaatste teveel zonlicht en kleur op het doek en bleek daarom ongeschikt voor het werken en plein air. Een eenvoudige donkerblauwe kiel, bleek een betere oplossing te zijn omdat deze kleur het licht absorbeerde. Ook de bijpassende breedgerande hoed van stro was meer dan alleen een bescherming tegen de warmte van de zon. De schaduw van de hoed maakte het mogelijk om de verfkleuren op het palet op een meer realistische wijze te beschouwen. Het directe felle zonlicht maakte veel kleuren optisch lichter dan zij in werkelijkheid waren.
De trek naar buiten van de kunstenaars van de 19e eeuw zou de kunstgeschiedenis radicaal veranderen en de weg vrijmaken voor de moderne en uiteindelijk ook abstracte kunst.
Bij het denken aan een impressionistische schilder, zoals de pionier van deze beweging Claude Monet, ziet u waarschijnlijk een idyllisch beeld voor u van een kunstenaar met een strooien hoed, schilderend in de zon, omringd door een prachtig landschap. Een beeld dat door de kunstenaars zelf ook zeker in stand werd gehouden. Geïntrigeerd door het vangen van het zonlicht op het schildersdoek, trokken zij in de tweede helft van de negentiende eeuw massaal de vrije natuur in op zoek naar de perfecte impressie. Dit enthousiasme werd extra aangewakkerd door enkele nieuwe ontdekkingen, waarvan de introductie van de verftube in de jaren veertig door John Goffe Rand ongetwijfeld de belangrijkste was. Zijn knijpbare tube in zink maakte het voor de kunstenaars mogelijk te werken in de buitenlucht zonder dat hun verf zou uitdrogen. Deze verf had als extra voordeel dat de kleurintensiteit veelal sterker was dan bij de verf die de kunstenaars voorheen zelf in hun atelier bereidden.
Claude Monet, De lunch, 1873-74, Musée d’Orsay, Parijs
Met hun schilderskist op de rug en doeken en veldezel onder de arm, trokken de kunstenaars de vrije natuur in. Daar kwamen zij erachter dat de nieuwe manier van werken in de open lucht ook nieuwe technieken en materialen vereisten. Omdat zij niet langer zeer gedetailleerd werkten naar de werkelijkheid maar liever de spontaniteit van de eerste indruk toonden, werd hun schildertoets vluchtiger. Waar in de traditionele gedetailleerde schilderkunst vooral gebruikt werd gemaakt van penselen, gemaakt van zachte haarsoorten (bijvoorbeeld dassenhaar of marterhaar), vereiste de meer robuuste impressionistische toets een steviger kwast gemaakt van stugger varkenshaar.
Ook de kleding van de kunstenaars vereiste de nodige aanpassing. Het traditionele witte tenue weerkaatste teveel zonlicht en kleur op het doek en bleek daarom ongeschikt voor het werken en plein air. Een eenvoudige donkerblauwe kiel, bleek een betere oplossing te zijn omdat deze kleur het licht absorbeerde. Ook de bijpassende breedgerande hoed van stro was meer dan alleen een bescherming tegen de warmte van de zon. De schaduw van de hoed maakte het mogelijk om de verfkleuren op het palet op een meer realistische wijze te beschouwen. Het directe felle zonlicht maakte veel kleuren optisch lichter dan zij in werkelijkheid waren.
De trek naar buiten van de kunstenaars van de 19e eeuw zou de kunstgeschiedenis radicaal veranderen en de weg vrijmaken voor de moderne en uiteindelijk ook abstracte kunst.